Iets voorbij de flessenbak staat een bankje met mooi uitzicht op het stadse landschap. Zondagmorgen zat daar een man te slapen. Hij sliep lekker. Was aan alles te zien. Ook dat hij van ver weg in de wereld kwam.
Zaterdagochtend en in de vroege middag ging het op de radio en overal vaak over de teen van Lieke Martens. Deden zij en haar teen mee in de belangrijke wedstrijd tegen Italië. Ik hoorde het zelfs iemand over De Kwestie Martens hebben. Die kwestie was dus haar teen.
Wil maar niet uit mijn hoofd, Cortina d’Ampezzo. Naam van een Italiaans bergdorp waar in 2026 de Olympische winterspelen zullen worden gehouden. Ook in Milaan, maar er zal veel in Cortina d’Ampezzo gebeuren. Het Internationaal Olympisch Comité heeft dat begin deze week besloten. In 2026, duurt dus nog een tijdje. Kalm aan, denk ik dan, eerst deze zomer doorkomen, daarna komt er weer van alles omtrent Sinterklaas aan de orde en wordt weer vastgesteld dat een witte kerst er niet in zit. Dan pas 2020! 2026 is nauwelijks in zicht.
Ze lijken helemaal niet zo lang voorbij, mijn leerplichtige jaren – bárstensvol leerplicht, mag ik wel zeggen. Ik denk er bijna dagelijks aan, en op sommige dagen zijn die gedachten strak op de nabije toekomst gericht. Zoals nu bijvoorbeeld: de naderende vakantie die lang is, zelfs even eindeloos lijkt.
Bij het begin van nieuwe ontwikkelingen denk ik gelukkig niet meer: dat zie ik tegen die tijd wel. Dat heb ik lang gedaan, het zorgt voor een luiheid die je duur komt te staan. `Die tijd’ is er immers zo en dan weet je niet wat je moet doen. Deze week presenteerde een groepje oud-studenten van de TU een auto die op zonnepanelen rijdt. Als ik het goed heb begrepen, zitten die zonnepanelen op het dak, de motorkap en achterop. Het is nog een duur voertuig, het duurt een tijdje voordat die in het straatbeeld verschijnt, maar toch, het begin is er.
Bij het warme weer hoort ook een gedachtewisseling over wat je naar je werk aan kunt doen en wat liever niet. Gisterochtend kwam ik in de radio in zo’n soort gesprek terecht. Korte broek en slippers moeten kunnen, was de algemene opvatting, maar een deskundige (wanneer ben je dat met zo’n onderwerp?) zei dat die manier van kleden wel bij de zomerirritaties hoorde.
Er zit een verhaal in mijn hoofd, een lang verhaal, zeg maar een roman, en dat popelt zo dat ik er overal aan zit te schrijven. Natuurlijk vooral in mijn werkkamer, maar ook in het openbaar vervoer of als ik ergens moet wachten. Ik krijg er energie van waarmee ik bijna niet uit de voeten kan.
Soms voel ik me een spelbreker als ik zeg dat ik het niet héél erg warm heb. Dat is wel zo, maar ik heb geen behoefte dat te bekennen, wat ook komt doordat ik er nauwelijks last van heb. Ik moet het stoerder zeggen: ik kan er goed tegen.
Uur of vier in de namiddag: een man staat met zo’n bakfiets, een kinderkoetsje, te wachten bij de achteruitgang van een school. Het is een smalle straat waar het zonlicht nooit alle kansen krijgt, wat verder niet treurig is, het gedempte licht geeft de straat iets teers. Uit de achteruitgang komen twee jongetjes van een jaar of zes. Ze stappen in de bak van de bakfiets, een van hen vraagt: “Wat eten we straks?”. De vader begint te fietsen en zegt: “Even kijken, ja, gebakken aardappeltjes, zo’n kaasschnitzel en sperziebonen.”
Nog nooit las ik een advies van haar, maar toch wist ik wie `Lieve Mona` was. Eerlijk gezegd was ze al lang niet meer in mijn gedachten, totdat ik hoorde dat ze deze week overleed. Ze schreef voor het blad Story dat ik ook maar zelden doorblader, en kwam ook weleens op televisie, waar ze vertelde hoe het ging met die brieven.