Wereldmeisjesdag. Dat is het vandaag. En het is een ernstige zaak, want met veel meisjes gaat het niet goed. Bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden. Maar ook hier niet. Denk aan de meisjes die in verwikkeld zijn in de zedenzaak die deze week in brand kwam te staan. Ik kan er niets aan doen maar ik vind het zo’n tintelend woord: wereldmeisjesdag. Dat komt omdat ik bijna alle woorden waar `meisje’ in zit, aantrekkelijk vind. Soms lees je nog wat over het zeilmeisje met wie iedereen zich bemoeide, en die nog steeds lekker haar eigen gang gaat.
Vaak wordt met `veel plezier’ met iets gewenst. Met een voorwerp of een levensmiddel. Mooi woord: plezier. Gisteren ging het om een kaasplank. In de supermarkt hier in de buurt kreeg je die als je drie keer voor vijftien euro aan boodschappen had gekocht. Spaarkaart, zegels. Meestal doe ik aan zoiets niet mee. Niet omdat ik me er te goed voor voel, maar ik vind het lastig om te vragen om een zegel. Meestal moet ik dat. Blijkbaar zie ik eruit als iemand die niet in zegels is geïnteresseerd. Bij andere klanten is het geen punt. Die krijgen automatisch een zegel. Ik niet.
Fietsers veroorzaken vaak hinderlijk snelverkeer. Dagelijks word ik, zelf op de fiets, bijna op het trottoir gedwongen door wild fietsbellende medeweggebruikers vol blinde haast. Dit wekt woede in me op, maar daarmee kan ik niet uit de voeten. Tot gisteren, een donkere herfstdag vol wind en regen. Het is vroeg in de ochtend en ik ben er sterk van overtuigd dat waar ik fiets meer regen valt dan elders. Ik fiets hard omdat ik meen dat ik minder nat word als ik korter over mijn traject doe.
Erge radioprogramma’s vind ik die waarin luisteraars mogen meepraten over prangende kwesties. Gaat heel vaak niet goed. Natuurlijk telt iedereen mee. Dat is het niet. Maar al die meningen leveren zelden iets op. Je hoort het meteen: `Ja, met mevrouw Venkel hier.’ En vervolgens barst mevrouw Venkel los. Er is geen touw aan vast te knopen, maar het is te merken dat ze zeer dringend op een luisterend oor wachtte. Ik ben meteen op mijn hoede als iemand zich voorstelt met meneer of mevrouw.
Ergens van opkijken, ja en dan? Met de kranten voor me en de radio aan kijk ik dikwijls ergens van op, maar soms kan ik niet precies achterhalen wat er dan met me gebeurt, maar het staat wel vast dát dat er aan de hand is. Vaak is het verbazing waar ook lichte woede doorheen waait. Dat laatste is niet altijd nodig. Ik lees bijvoorbeeld dat er een boek over Meneer Kaktus verschijnt of is verschenen, en dan natuurlijk vooral over zijn bedenker en vertolker Peter Jan Rens, geschreven door een voormalig medewerker.
Wat het is, weet ik ook niet, maar vaak kan ik van simpele triomfen opgetogen gestemd raken. Een friteskraam hier in de buurt van het park, daar gaat het om. Het is geen echt gelukt bouwsel, mogal wrakkig, nauwelijks een inspirerende uitstraling, maar ik heb daar geen last meer van sinds ik er vorig jaar een degelijke snack kocht. Het is zondag vroeg in de middag, ik heb een sterke kater en voel dat iets véts wonderen kan doen. Daarom vraag ik om een frietje pindasaus.
Er zijn berichten die ik alleen maar beetje bij beetje tot me kan nemen. Als het meteen helemáál gebeurt, is er sprake van een overdosis. Ik hoor van een nieuw programma dat volgend jaar zal worden uitgezonden. Adam zoekt Eva, heet het, meen ik. Man en een vrouw ontmoeten elkaar op een exotisch eiland en ze hebben dan geen kleren aan. Ze kennen elkaar nog niet, maar er is wel uitgezocht of ze eventueel bij elkaar zouden kúnnen passen. Naar dat onderzoek ben ik overigens nieuwsgierig.
Een vriendin nodigt me uit voor haar verjaardag. Ze zegt dat ik geen cadeau hoef mee te nemen, want ze heeft alles al. Streng voegt ze eraan toe: `En zeker niet van die hebbedingen!’ Ik spreek steeds vaker mensen, ook crisisgevoelige, die zeggen dat ze `alles al hebben’. Misschien kom je dan inderdaad al gauw in de hebbedingenhoek terecht, maar ik niet, want ik heb er niets mee, zou ook niet eens weten wat nu gangbare hebbedingen zijn. Ook het woord staat me tegen. Ik krijg ook nooit hebbedingen. Ja, lang geleden soms.
In een boekwinkel hoor ik twee vrouwen in gesprek over hun tuinen. Ineens zegt een van de vrouwen, de aanleiding is me ontgaan: `Dat noem ik nu een ik-momentje.’ Ze heeft een vriendelijke stem. Het woord ken ik niet, ik-momentje. Het zal het vast weleens langs me heen zijn gewaaid, in een radio- of televisieprogramma. Misschien kwam ik het ooit tegen in een tijdschrift. Het is echter nooit blijven hangen. Ik herinner me een reclame voor koffie, waarin het ging om `een moment voor jezelf’, maar ik stond niet stil bij de vraag hoe zo’n moment er dan ongeveer uit moet zien.
Al erg lang ben ik klant van de Nederlandse Spoorwegen. Ik heb een kaart waarmee ik met korting kan reizen, wat ik vaak doe. Ik wil dan van punt A naar punt B en het liefst binnen de tijd die daarvoor staat, dus graag op tijd vertrekken en op tijd arriveren. Meer is niet nodig! Néé! Blijkt vaak een hele klus, zeker nu het herfstig wordt en er weer sprake is van bladval. Over het seizoen dat daarna komt heb ik het niet eens. Ik durf de naam ervan in dit verband niet eens te noemen. En ook niet wat er dan uit de lucht kan vallen.