Vrijdag reed ik in mijn auto door het gebied dat getroffen was door de stroomstoring. Ik bewaar daar prettige herinneringen en bedoel niet alleen dat ik besefte hoe nuttig stroom is, wat een open deur lijkt, maar hoe vaak staan we daar bij stil? Het was het begin van de stroomstoring toen ik in de auto zat. Op de radio wist men er nog geen raad mee. Op een druk en ingewikkeld kruispunt stonden agenten het verkeer te regelen. Ze waren in grote haast gearriveerd. Dat zag je aan hoe hun auto geparkeerd stond.
Gisterochtend hoorde ik rond een half acht op de radio een man over schapen spreken. Schapen waren zijn beroep. En voordat een schaap een schaap wordt, is het eerst een lammetje. Daar ging het vooral over, over lammetjes. Mooi lente-achtig onderwerp. Lammetjes stemmen altijd optimistisch, vooral als ze zich haastig voortbewegen door de wei. Met de man was iets aan de hand, wat met meer mannen aan de hand kan zijn: te stoer. Je hoorde goed dat hij lammetjes eigenlijk geen onderwerp voor een behoorlijk gesprek vond, veel te klein, te grappig en te lieflijk.
Er zijn mensen die van bank veranderen omdat ze het gegraai aan de top beu zijn. Snap ik wel. Ik doe het zelf (nog) niet opdat ik opzie tegen de tijd die het kost, tegen het geregel. Slappe houding. Daarom probeer ik er wat van te maken. Als ik dan zo’n bankier op televisie zie, denk ik: jij graait. En vervolgens denk ik: ik graai niet, ook al zou ik in de gelegenheid zijn, want zo ben ik niet opgevoed. Voel ik me prima bij. Momenten uit mijn opvoeding passeren de revue, ik zie mijn ouders voor me die zich nooit interesseerden voor wat Het Grote Geld wordt genoemd.
Soms komt iets dichterbij terwijl dat niet per se hoeft. Het is ook niet erg als het weer voorbij is. Eurovisie Songfestival. Zojuist hoorde ik pas goed ons lied, gezongen door Trijntje Oosterhuis. Die zangeres vind ik goed, ook al kleeft er iets tragisch aan, maar ik weet niet wat het is. Het lied is volgens mij rampzalig. Je kunt best een paar keer aiaiaiai in het refrein knallen, maar niet zo vaak als hier het geval is, want dan is het net alsof aiaiaiai functioneel is, wat het nu niet is.
Er is een boek verschenen dat `Verborgen vrienden’ heet. Gaat over volwassenen die nog steeds een knuffeldier hebben. Ook een paar kinderen, maar vooral volwassen. Is blijkbaar moeilijk, zelfs een soort taboe. Die volwassenen nemen het knuffeldier mee naar bed en daar voelen ze enige schaamte over. Ik heb nu twee keer het woord `knuffeldier’ gebruikt en ik merk dat ik het lastig vind. Komt door het voorvoegsel `knuffel’. Zorgt voor uitslag.
Een steeds vaker voorkomend probleem is het tegenkomen van mensen van wie ik denk: liever niet. Ligt vooral aan mij, niet meteen aan die mensen. Ik word steeds gevoeliger voor veel te veel en daaraan moet ik iets doen, maar ik weet niet wat. De situatie vind ik nog net niet ernstig genoeg om me bij een hulpverlenende instantie aan te melden. Voorlopig is vooral waakzaamheid geboden, bijvoorbeeld even om me heen kijken voorat ik de straat op ga.
Iedereen gun ik een triomftocht. Donderdagavond liep Ard van der Steur opgetogen over het Binnenhof, door het journaal en actualiteitenprogramma’s. Hij werd de nieuwe minister van Justitie, iedereen wist dat, maar hij moest officieel nog zeggen dat hij van niets wist. Dat deed hij niet handig, maar ook dat hoort bij het spel.
Pakkerd – dat woord hoor ik niet zo vaak meer. Vroeger wel en dan schrok ik er altijd even van, in bijvoorbeeld oproepen als: `Geef tante Boebie eens een lekker pakkerd.’ En dan zag je de betreffende tante zitten, aan de andere kant van de kamer, een grote hoeveelheid tante. Ze keek naar je terwijl je haar naderde. Dat was een manier van kijken die je niet prettig vond. Ze draaide een van haar wangen naar je toe. Je kreeg de indruk dat die wang een beetje bewoog, zeker aan de onderkant, een lichte trilling.
Het zijn oprispingen die ik nauwelijks merk, maar soms flitst vaag de vraag door me heen of ik er niet nog iets bij moet doen. Schrijven is mijn werk, columns romans, toneel, maar misschien kan ik nog een bedrijfje of een winkel aan me koppelen, waardoor ik nog een andere binding met de samenleving heb. Voorbeeldje: Gordon. Zijn hoofdbaan is Gordon zijn. Maar daarnaast heeft hij ook een koffiecafé, en binnenkort komen er meer. Uiteraard staat hij daar niet zelf in, hij heeft daarvoor mensen in dienst. Zo zie ik het ook voor me.