In een boekwinkel hoor ik twee vrouwen in gesprek over hun tuinen. Ineens zegt een van de vrouwen, de aanleiding is me ontgaan: `Dat noem ik nu een ik-momentje.’ Ze heeft een vriendelijke stem. Het woord ken ik niet, ik-momentje. Het zal het vast weleens langs me heen zijn gewaaid, in een radio- of televisieprogramma. Misschien kwam ik het ooit tegen in een tijdschrift. Het is echter nooit blijven hangen. Ik herinner me een reclame voor koffie, waarin het ging om `een moment voor jezelf’, maar ik stond niet stil bij de vraag hoe zo’n moment er dan ongeveer uit moet zien.
Al erg lang ben ik klant van de Nederlandse Spoorwegen. Ik heb een kaart waarmee ik met korting kan reizen, wat ik vaak doe. Ik wil dan van punt A naar punt B en het liefst binnen de tijd die daarvoor staat, dus graag op tijd vertrekken en op tijd arriveren. Meer is niet nodig! Néé! Blijkt vaak een hele klus, zeker nu het herfstig wordt en er weer sprake is van bladval. Over het seizoen dat daarna komt heb ik het niet eens. Ik durf de naam ervan in dit verband niet eens te noemen. En ook niet wat er dan uit de lucht kan vallen.
Veel nieuwe woorden zijn lelijk. Misschien komt het doordat ze te snel in omloop worden gebracht. Ik las gisteren voor het eerst `socialbesitas’ en wenste er meteen niets mee te maken hebben, terwijl ik toch een kind van deze tijd wil blijven. Het is de titel van een boek dat deze week verscheen: `Socialbesitas. Sociale media: van vertier tot verslaving’. Mondvol ellende. De schrijvers ervan hebben het over jongeren die dag en nacht met hun mobieltje in de weer zijn. Daardoor krijgen ze onder meer last van concentratieproblemen en slapen ze slecht.
Op de fiets steek ik fluitend een drukke weg over, vroeg in de ochtend. Een tintelende herfstdag. Op sommige dagen heb je het gevoel dat je meteen al goed bezig bent, dat je er prima voor zorgt dat alles in orde is. Terwijl ik die straat kruis, houden me ineens twee onverwachte vragen bezig. De eerste is waarom ik plotseling méér mijn best moet doen om fietsend vooruit te komen. Het is alsof ik door iets word tegengehouden. De tweede vraag gaat over een dof plofje.
De Donald Duck van vorige week was een dierendagnummer. Daar zorgt het tijdschrift ieder jaar voor, natuurlijk ook omdat de hoofdpersonen van de meeste verhalen die erin staan, zelf dieren zijn. Ik heb het aandachtig gelezen, wat ik iedere week doe. Het houdt me scherp, denk ik dan, maar misschien moet ik dat soort dingen wel helemaal niet denken. Dierendag was gisteren al een tijdje aan de gang, toen ik per pas bij stilstond. En er is nog wel een logé in huis die enorm dier is, een voorname kater met lang rood haar. Hij is er nu al vier weken.
Mensen die mij kennen, weten dat ik geen voorstander ben van de overbodige mededeling. Dus als je iets hebt laten vallen, zeggen dat je iets hebt laten vallen terwijl je wijst naar wat je hebt laten vallen. Probeer ik te vermijden, maar maak me er toch nog weleens schuldig aan. Komt door overconcentratie. Ik voeg er soms nog een overbodige mededeling aan toe, namelijk: `Ik kon er niets aan doen’. Of: `Ik kon het echt niet helpen.’ Alsof ook dat niet duidelijk is. Wanneer laat je met opzet iets vallen? Ja, als je ergens aandacht voor wilt vragen.
Op de markt passeerde me een vrouw die enorme haast had. Onder haar jas vandaan wapperde een lange strook wc-papier. Die gaf haar haast een speciale dynamiek. De afgelopen dagen ging het vaak over de participatiesamenleving. Is iets anders dan een verzorgingsstaat. Nog niet zo lang geleden werd er weleens gesproken over de zorgzame samenleving. Met die woorden had ik wat, omdat zorgzaamheid hoort bij wat een samenleving moet doen. Een maatschappij is iets anders dan een samenleving, geloof ik, meer een systeem, regels die omgangsvormen voorschrijven.
In een café zit ik gisterochtend een krant te lezen als er vanaf een belendend tafeltje ineens een naam uit een ver verleden naar me toe tuimelt. En het wonderlijke is dat die naam wordt uitgesproken door twee jonge mensen. Ik vind dat zo wonderlijk dat ik het liefst hun gesprek aandachtig zou willen volgen, maar dat doe ik niet, want ik ken mijn manieren. Daarom blijf ik maar in mijn eentje een beetje in die naam hangen, terwijl ik ook wel weet dat mijn dag daardoor aanzienlijke vertraging oploopt. Hier komt de naam: Kees Schilperoort.
Deze week verschijnt er een boek dat ik graag zal lezen. De 26-jarige Bram van Montfoort deed een jaar lang internet en zijn mobiele telefoon de deur uit en vroeg zich af wat er met hem gebeurde. Daar gaat dat boek dus over. Ik ga het niet meteen lezen, pas over een paar weken, eerst wil ik even opgaan in, wat dan heet, voorpret. Wat heeft die Bram van Montfoort allemaal meegemaakt? Want volgens mij is er dat aan de hand: je maakt écht iets mee als je niet permanent bereikbaar bent. Dat is trouwens maar één ding.
Het Lichtpuntje. Zo heet het restaurant in het ziekenhuis waar ik de laatste tijd zo nu en dan kom. Ik heb een begeleidende functie, ben zelf geen patiënt, voor zover je kunt weten of je patiënt bent of niet. Vooral als ik door een ziekenhuis loop, ben ik ervan overtuigd dat ik spoedig aan de beurt ben. Omdat ik veel wachttijd moet doden, beland ik regelmatig in Het Lichtpuntje. Daar hebben ze het prima met ons voor, want overal zit rucola bij. Het is een slasoort die mij kan irriteren, maar ik weet wel dat het dan menens is.