Oké, heel even. Ik ga niet schreeuwen, ik beheers me, ik schop ook niets omver, ik zit zo vol respect dat ik me nauwelijks kan bewegen. Drie keer in mijn leven was ik Zwarte Piet en ik zeg het meteen eerlijk, want eerlijkheid is in deze gevoelige kwestie het beste: ik vond het lekker. Het is ingewikkeld dit uit te leggen. Ik ben een blanke man van 1,94. Het wordt me nooit gevraagd, maar als iemand zou vragen of ik tevreden over mezelf ben, zou ik antwoorden dat ik dat echt niet weet. En dat is waar. Ik wéét dat ook niet. Zelfs de gedachte aan die vraag schuif ik ver van me weg.
De hotdog eet ik bij de kraam op. Ik ben er geen voorstander van lopend te eten. Je ziet nog maar zelden mensen alleen maar lópen. Of ze telefoneren of ze eten gretig, met harde happen. Geeft niets, ik stel het alleen maar vast. Zelf eet ik ook soms op straat, maar dan op de plek waar ik het koop. Als je stilstaat, kun je vaak beter om je heen kijken dan wanneer je in beweging bent. Om je heen kijken is altijd een avontuurlijke bezigheid. Er nadert een jongetje met een reusachtige bos bloemen. Een zwart jongetje, jaar of twaalf.
Wie luistert de Amerikaanse inlichtingendienst dan af? Voltrok zich een tijdje geleden, als ik het goed begrijp. Paar januaridagen van dit jaar en het grootste gedeelte van december van vorig. Ging om 1,8 miljoen telefoongesprekken in Nederland. Dat is nogal wat, ben je dan geneigd te denken. Zit ik daar bijvoorbeeld ook bij? Ik houd gelukkig niet zo van telefoneren en als het moet, doe ik er nooit lang over. Zelden voor de gezelligheid, om het zo maar eens te zeggen, terwijl ik in principe best van gezelligheid houd. Maar niet per telefoon dus.
Misschien was zaterdag de laatste mooie herfstdag. Kon nog zonder jas naar buiten. Rond het middaguur zat ik op een bank op een stil pleintje bij mij in de buurt. Meer een plantsoen dan een pleintje, hoe dan ook een plek bij uitstek om zacht weg te zinken in prettig gepeins. Uit sommige bomen maken zich af en toe bladeren los die zich licht dansend naar de begane grond bewegen. Ik besef dat het lang geleden is dat ik naar vallende bladeren keek, een gedachte waarmee ik verder weinig kan, maar die wel past bij de momenten daar in het plantsoen.
Op weg naar Albert Heijn zet ik in gedachten de ingrediënten voor nasi goreng op een rijtje. Ik ben niet in veel gerechten goed, maar met nasi goreng kom ik een eind. Twee keer op een dag een supermarkt bezoeken vind ik niet te doen, dus ik mag niets vergeten. Voor de winkel word ik staande gehouden door een vrouw met een vriendelijk gezicht. Jaar of twintig, schat ik. Ze vraagt of ze me iets mag vragen. Ik heb net `prei’ ingeprent, ben bezig me te concentreren op de kruiden en heb ook nog haast. De vraag komt me slecht uit, maar ach, waarom niet.
Er zijn mensen die zo woedend kijken dat je er onzeker van wordt. Althans ik. Soms voel ik zelfs dat er schuldgevoel gaat wringen. Wel denk ik: kan het alsjeblieft wat minder? Maar daar denk ik meteen achteraan: waar bemoei ik me mee? Misschien moet ik denken: kan ik iets voor je doen? Gisteren in de trein kwam er een vrouw de coupé binnen die meer dan woedend was. Ze naderde een kookpunt. Haar ogen spuwden vuur en het was net alsof haar mond iedere mogelijkheid tot een glimlach kapot had gebeten. Waarschijnlijk was er iets behoorlijk misgegaan in haar leven.
Je kunt instappen in een trein of auto, maar ook in kwesties, en dan kan instappen lastig zijn, vooral als je het te laat doet. Deed ik dus in de spanning tussen de oppositiepartijen en de coalitie. Ik volgde het te vaag, omdat ik er geen zin in had en iets anders aan mijn hoofd en er te veel woorden langs me heen waaiden. Inderdaad, veel te veel `omdat’. En nu is er een Begrotingsakkoord, een woord dat ik zelden uitspreek: ik voel dat het nuttig is, maar het heeft weinig aantrekkelijks.
Op het station van Amsterdam ben ik geïnterviewd over mijn stationsgevoel – ik heb er even geen ander woord voor. Als ik dat gesprek is beëindigd, loop ik de stad in. Het is een broze herfstdag. Ik denk na over het eerste station in mijn leven. Dat van Nijmegen. Toen zag ik ook voor het eerste een trein in het echt. Met een locomotief. Drie jaar was ik. Als ik besef dat het me nauwelijks moeite kost die herinnering naar me toe te trekken, hoor ik de harde stem van een vrouw. Ze spreekt mensen toe die het station zojuist hebben verlaten of er naartoe lopen.
Veel winkels hebben het moeilijk in de crisis, maar ik lees dat het goed gaat met de aquariumwinkels, beter dan met andere dierenwinkels. Wist ik niet, natuurlijk niet. Het is informatie die me ineens bezighoudt. Wat zegt het over onze samenleving? Kan een aquarium helpen je daarin staande te houden? Lang geleden was er een aquarium in mijn leven. Nou ja, aquarium, een kleine vissenkom waarin twee goudvissen zwommen. Ik vierde mijn negentiende verjaardag en kreeg de kom met de vissen van een vriendin die zei dat ik er `misschien rustig’ van kon worden.
Als je niet weet hoe iets zit, moet je er misschien terughoudend mee omgaan. Maar het water staat me aan de lippen en ik voel dat ik een beetje begin te schuimen. Ik heb het over brieven, kaartjes, pakjes, helaas ook over rekeningen en aanmaningen, over alles wat we post noemen. Daar moet iemand over gaan. Maar wie? De overheid zal dienaangaande toch ook nog wel een vinger of een vingertje in de pap hebben, maar wie is dat? Of interesseert het niemand meer? Er is iets goed mis mee.